Blind vierkant

Bron:

Comsova, Werkvormen rond communicatie en sociale vaardigheden voor het deeltijds onderwijs, Leefsleutels vzw 

Doelen:                

  • Studenten kunnen afspraken maken en taken verdelen.
  • Studenten kunnen leiding nemen of zich laten leiden.
  • Studenten verwerven inzicht in de samenwerking van de groep.
  • Studenten kunnen nagaan welke positie elke jongere tijdens de opdracht inneemt.
  • Studenten hebben inzicht in de manier van communiceren in de groep.
  • Studenten kunnen hun mening in een groepsdiscussie weergeven, handhaven en bijsturen.

Duur: 1,5 uur

Groepen:

minimum 5, maximum 12 deelnemers

Materiaal:

Touw van min. 10 m. lang, een kort touw of een voorwerp als er te weinig deelnemers zijn, een blinddoek per jongere.

Werkwijze:

Vertel de deelnemers dat je een kort touw (of een voorwerp bij een kleine groep) en een lang touw op een willekeurige plek in de ruimte gaat leggen.

Iedereen wordt geblinddoekt. Geblinddoekt zoeken de deelnemers de twee stukken touw. Vervolgens maken ze een perfect vierkant met het lange touw. Binnenin dit vierkant maken ze een ander vierkant met het korte touw (of ze plaatsen het voorwerp perfect in het midden).

De hoeken van beide vierkanten moeten in mekaars verlengde liggen.

De groep krijgt tien minuten voorbereidingstijd om een strategie af te spreken. Dan gaan de blinddoeken op en start de opdracht. De groep geeft zelf aan wanneer het resultaat volgens hen behaald is. Pas dan mogen de blinddoeken af.

Nabespreking:

Geef de deelnemers tijd om hun verhaal te doen. Wie een tijdje geblinddoekt was, heeft soms nood om te ventileren. Daarna vraag je de deelnemers om individueel het evaluatieblad in te vullen. De antwoorden kan je daarna plenair bespreken.

Evaluatieblad Blind vierkant

  • Is de opdracht volgens jou gelukt? Waarom wel? Waarom niet?
  • Hoe verliep de communicatie?
  • Hoe verliep de samenwerking?
  • Wat was jouw aandeel binnen deze opdracht?
  • Kan je je een moment herinneren dat je iets hebt gedaan met een idee van een ander?
  • Was het moeilijk voor jou om door te zetten? Waaraan lag dat?
  • Rangschik alle deelnemers. Bovenaan zet je wie volgens jou het meeste deed om de opdracht te doen lukken. Onderaan komt wie het minste deed. Schrijf ernaast hoe dit volgens jou komt.
  • Vergelijk jouw antwoord met dat van anderen. Welke positie neem jij in de groep in (volgens jezelf en volgens de anderen.)? Wat vind je daarvan?