Bron: Bijkerk, L. & Van der Heide, W. (2006). Het gaat steeds beter! Activerende werkvormen voor de opleidingspraktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. p202 - 204
Doelen: Problemen bespreekbaar maken
Oplossingen wegen en kiezen
Groepen: 6 à 10 leden per groep
Materiaal: Casusmateriaal
Flap of overhead om verschillende stappen op te projecteren
Ruimte: Tafels in carrévorm opgesteld
Voorbereiding: Zet de incidentmethode op papier, sheet of flap
Laat de studenten een casus (incident) op papier zetten volgens onderstaande aanwijzingen:
· Beschrijf een incident dat jezelf is overkomen (ongeveer een half A4tje)
· Het incident hoeft niet te lang geleden zijn gebeurd.
· Formuleer het incident kort en feitelijk. Houd je strikt aan wat er werkelijk is gebeurd.
· Beschrijf het incident tot het moment van de oplossing (actie). Over de afloop mag je dus niets vertellen.
Werkwijze:
1. Licht de incidentmethode toe met de belangrijkste regels.
2. Het ingebrachte incident wordt in zeven fasen behandeld:
a. Introductie (5 minuten): De inbrenger vertelt over het incident tot aan het moment waarop hij actie ondernam. Dus vooral niet de stappen na het incident!
b. Informatie (15 minuten): De andere deelnemers schrijven individueel vragen op die ze willen stellen. Vervolgens stellen ze om de beurt een vraag aan de probleeminbrenger, die kort antwoord geeft. De volgende regels zijn hierbij essentieel:
i. De deelnemers bezinnen zich vooraf kort op de vragen die ze willen stellen en schrijven die op.
ii. Er mogen slechts feitelijke vragen worden gesteld (wie, wat, waar, wanneer).
iii. De vragen mogen vooral niet suggestief en oplossend zijn (Denk je niet dat…?; Heb je ook geprobeerd om …?)
iv. Er wordt niet gevraagd naar gevoelens van de probleeminbrenger, maar alleen naar het probleem zelf.
v. Er mag nog niet naar oplossing en afloop worden gevraagd.
vi. Er mag per persoon maar één vraag tegelijkertijd worden gesteld.
vii. Iedere vraag mag maar één keer worden gesteld.
viii. Er mag nog niet worden gediscussieerd.
c. Situatieanalyse (15 minuten): Het probleem wordt ontrafeld, zodat de kern ervan helder wordt. Dit gebeurt in een vrije discussie onder de deelnemers (met eventueel een korte, schriftelijke bezinning vooraf, waaraan de probleeminbrenger nog niet meedoet). Men mag niet meer terugvallen op de informatiefase en het gaat nog niet over mogelijke oplossingen. De probleeminbrenger kan aan het eind van deze fase kort reageren, corrigeren of aanvullen (“Klopt het allemaal?”, “Zijn dit de juiste versies van wat hier aan de hand was?”). Het is echter nog steeds niet de bedoeling al iets te vertellen over de afloop van het incident!
d. Besluitvormingsfase (15 minuten): Iedereen schrijft op wat zijn reactie zou zijn geweest op het incident. Dit wordt vervolgens voorgelezen (zonder discussie) en de inbrenger vertelt wat hij uiteindelijk heeft gedaan.
e. Discussie (10 minuten): De deelnemers reageren op elkaars oplossingen.
f. Geef aanvullingen vanuit de theorie, voor zover dit relevant is.
g. Oefen kort in het adequaat reageren, bijvoorbeeld in een rollenspel.
Aandachtspunten:
· Geef bij beginnende groepen eerst enkele korte voorbeelden of een eigen situatie bij wijze van opwarmer.
· Benadruk dat het belangrijk is goede vragen te leren stellen, naar elkaar te luisteren en een voorbarig oordeel achterwege te laten.
· De incidentmethode is een gestructureerde methode waarmee deelnemers systematisch een probleem uit de beroepspraktijk leren analyseren. Met de incidentmethode is goed zichtbaar te maken dat er verschillende oplossingen voor problemen bestaan en dat van die verschillen veel te leren valt.
Varianten
Bij een groep groter dan 10 personen kan met een binnenkring en buitenkring worden gewerkt. De binnenkring behandelt actief de casus volgens de incidentmethode. De buitenkring observeert, maar kan desgewenst ook als raadgever werken en een time-out benutten door aanvullende opmerkingen te maken of vragen te stellen bij impasses.
Voorbeeld
Tijdens de terugkomdag van de een stage, brengt een student verpleegkunde volgende casus in: "Ik breng mevrouw X haar ontbijt: een glas thee, boterhammen met kaas en een zacht gekookt eitje. Zij heeft hier hulp bij nodig. Maar mevrouw X reageert erg geïrriteerd, want ik heb haar wakker gemaakt. Ze snauwt dat ik het ontbijt moet neerzetten en moet oprotten. Hoe reageer ik hier het best op?"
De groep studenten denkt eerst na wat er aan de hand kan zijn (slechte nachtrust, lichamelijke klachten,...). Er volgen vragen: "Wat deed je precies?, Doet ze dit vaker?, Welke omstandigheden spelen een rol?, Wat is er die nacht gebeurd?, Hoe erg is het als ze niet eet?,...".
Daarna worden verschillende oplossingen voorgesteld: een ander ontbijt brengen, het ontbijt op een later tijdstip brengen, mevrouw X zelf laten aangeven wanneer ze wil ontbijten,...
De lerarenopleider brengt de principes van adequate communicatie aan.
De studenten spelen een rollenspel met als opdracht: "Hoe reageer je adequaat op een bewoner die je naar jouw mening onheus behandeld en de planning in de war stuurt?". M.a.w. Wanneer is men assertief en wanneer is men agressief? Hoe kan je je mening uiten zonder het welzijn van de bewoner in het gedrang te brengen?