Kunnen functioneren in een complexe samenleving veronderstelt dat we vlot kunnen switchen tussen verschillende codes die worden gehanteerd, naargelang context, personen, situaties, culturen. Hier gaat een dynamisch proces aan vooraf van observeren, afwegen, uittesten wat wel en niet kan, onderhandelen en zich manifesteren of aanpassen zonder het eigen referentiekader te verloochenen.
|
1. Functioneel geheel 1: de leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
1.3 De leerinhouden/leerervaringen selecteren
1.4. Leer- en ontwikkelingskansen structureren en vertalen in onderwijsaanbod
1.5. Aangepaste werkvormen en groeperingsvormen bepalen
1.6. Individueel en in teamverband (ontwikkelings)materialen kiezen en aanpassen
1.7. Realiseren van een ontwikkelingsbevorderende omgeving met aandacht voor de heterogeniteit van de groep
1.11 Het leer-en ontwikkelingsproces adequaat begeleiden in Standaardnederlands en daarbij rekening houden met en gericht inspelen op de diverse persoonlijke en maatschappelijke taalachtergronden van de kleuters / leerlingen.
1.12 Omgaan met de diversiteit van de groep.
2. Functioneel geheel 2: de leraar als opvoeder
2.5 Adequaat omgaan met kleuters / leerlingen in sociaal-emotionele probleemsituaties en met kinderen met gedragsmoeilijkheden
2.6 De fysieke en geestelijke gezondheid van de kleuters / leerlingen bevorderen 2.7 Communiceren met kleuters met diverse taalachtergronden in diverse talige situaties.
3. Functioneel geheel 3: de leraar als inhoudelijk expert
3.2 De verworven kennis en vaardigheid aanwenden
4. Functioneel geheel 4: de leraar als organisator
4.2. Een een kindgericht / soepel en efficiënt les-en dagverloop creëren, dat past in een korte-en langetermijnplanning / passend in een tijdsplanning vanuit het oogpunt van de leerkracht en de leerlingen.
4.4. Een stimulerende en werkbare leef/klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de kleuters / leerlingen
6. Functioneel geheel 6: de leraar als partner van de ouders of verzorgers
6.5 In Standaardnederlands of in een ander passend register, communiceren met ouders en verzorgers met diverse taalachtergronden in diverse talige situaties.
6.6 De leerkracht kan strategieën inzetten / ontwikkelen om te communiceren met anderstalige ouders.
7. Functioneel geheel 7: de leraar als lid van een schoolteam
7.5 In Standaardnederlands adequaat in interactie treden met alle leden van het schoolteam.
8. Functioneel geheel 8: de leraar als partner van externen
8.2 De leerkracht kan in Standaardnederlands adequaat in interactie treden met medewerkers van onderwijsbetrokken initiatieven.
8.4 De leerkracht kan in Standaardnederlands adequaat in interactie treden met medewerkers van onderwijsbetrokken initiatieven en van stage-of tewerkstellingsplaatsen.
Attitudes:
Als veel studenten (niet) goed scoren met betrekking tot deze competentie, hoe zou je dit kunnen verklaren?
Voor deze competentie is het interessant om studenten in verschillende contexten te observeren. Context wordt in de ruimste zin van het woord geïnterpreteerd. Het gaat niet enkel over de locatie bvb. tijdens lessen, praktijkseminaries, intervisies, uitstappen, stages,…; maar ook over de gehanteerde werkvormen bvb. groepswerk, rollenspelen, ... Het is aangewezen om bevindingen vanuit verschillende bronnen (stagebegeleiders, praktijkassistenten,…) naast elkaar te leggen.
Het is daarbij belangrijk om zelf met de studenten het gesprek aan te gaan en open te trekken naar de hele groep. Dit kan gewoon na een groepswerk of het toepassen van een nieuwe werkvorm of naar aanleiding van een uitstap, een stageperiode of een bepaalde situatie die studenten meegemaakt hebben.
Lesinhoud / context: | |||||||
Groep: | Beoordelaar: | ||||||
Competentie: Functioneren in verschillende contexten, steeds wisselende omstandigheden en nieuwe situaties | |||||||
Subcompetenties | Datum | - | +/- | + | ++ | Waarom geef je deze score? Staaf met voorbeelden. | |
De student is zich bewust van de codes die worden gehanteerd in verschillende contexten. |
|
|
|
|
|
| |
De student kan een goede inschatting maken van wat in bepaalde situaties wel of niet kan en stemt zijn gedrag daar op af. |
|
|
|
|
|
| |
De student kan vlot switchen tussen verschillende codes. |
|
|
|
|
|
| |
De student kan zich gemakkelijk aanpassen aan een nieuwe situatie (andere werkvormen, andere groepssamenstelling, rollenspel, verschillende scholen,…). |
|
|
|
|
|
| |
- Moet verbeteren, er wordt meer verwacht
+/ - Aanvaardbaar
+ Goed, voldoet aan de verwachtingen
++ Uitstekend, overtreft de verwachtingen
Bied taken / probleemstellingen aan die op verschillende manieren kunnen opgelost worden.
Bied een variatie aan werkvormen aan:
Laat studenten mee bepalen hoe ze bepaalde doelstellingen kunnen bereiken.
Zie instrument voor de lerarenopleider, doel “Als lerarenopleider integreer je diversiteit in het totale onderwijsleerproces van studenten” voor meer voorbeelden en tips.
Analyseer diverse situaties en de verwachtingen die gelden in de desbetreffende situaties:
Lenny Gerinckx
Projectmedewerker “Bruggen bouwen voor gelijke onderwijskansen”, Steunpunt Diversiteit en Leren
Bronnen:
De uitwerking kwam tot stand i.s.m. de lerarenopleidingen van de partnerinstellingen van het project “Bruggen bouwen voor gelijke onderwijskansen”.